Dinsdagmiddag, de wind rukt aan het banier van het stadsdorp. We zitten binnen in de warme gloed van het licht in de regentenkamer van het Lutherhof. We lezen elkaar gedichten voor die voor ons betekenis hebben en die ons helpen de woorden te vinden voor datgene waar geen woorden voor zijn.

 

Twee wil ik er graag uitlichten omdat ze elk aan de andere zijde van het leven -dood spectrum staan.

Allereerst, het gedicht Jonge sla van Rutger Kopland over de ontroering van de schoonheid en de kracht van het kwetsbare leven

Jonge sla

Alles kan ik verdragen,

het verdorren van bonen,

stervende bloemen, het hoekje

aardappelen, kan ik met droge ogen

zien rooien, daar ben ik

werkelijk hard in.

 

Maar jonge sla in september,

net geplant, slap nog,

in vochtige bedjes, nee.

 

Dan een gedicht van Wislawa Szymborska, waarin ze even de tijd stilzet als monument voor de slachtoffers van nine-eleven, een kort moment wordt de dood op afstand gehouden.

 

Ze sprongen uit de brandende etages naar beneden -

een, twee, nog een paar

hoger, lager.

 

Een foto hield ze levend tegen

en bewaart ze nu

boven de aarde naar de aarde toe.

 

Elk van hen is nog een geheel

met een persoonlijk gezicht

en bloed dat goed verborgen is.

 

Er is tijd genoeg,

voor het haar om los te waaien,

voor de sleutels en het kleingeld

om uit de zakken te vallen.

 

Ze zijn nog steeds in het bereik van de lucht,

binnen de kring van de plekken

die net zijn opengegaan.

 

Ik kan maar twee dingen voor hen doen -

die vlucht beschrijven

en geen laatste zin toevoegen

 

Wislawa Szymborska